Dubai – Stad van goud

Het staatje Dubai is een van de zeven Verenigde Arabische Emiraten aan de Perzische Golf. Het land bestaat grotendeels uit woestijn, er zijn geen meren of rivieren. In Dubai, de gelijknamige hoofdstad, loopt een kreek landinwaarts, waaraan zich in de negentiende eeuw handelaars vestigden. Dubai is nu de grootste haven van het Midden-Oosten. Er wonen bijna 3.5 miljoen mensen. Slechts 15 procent van de totale bevolking bestaat uit burgers van Dubai, de rest zijn tijdelijke immigranten uit Zuidoost-Azië.

Op kleitabletten uit Mesopotamië van 5000 jaar geleden werd al geschreven over handelsschepen in het Golfgebied. In de buurt van Dubai zijn resten van menselijke activiteit gevonden: er werd hier koper gesmolten. Van oudsher is het kustgebied gericht geweest op lange-afstandshandel: Dilmun bijvoorbeeld, het huidige Bahrein, vijfhonderd kilometer ten noordwesten van Dubai, was een belangrijke tussenstop op de millennia oude handelsroutes tussen Mesopotamië – het huidige Koeweit en Irak – en Pakistan, India en de Afrikaanse kust, en ook het eiland Hormuz, dichtbij de Iraanse kust en tegenover Dubai, was een handelsknooppunt. Uit de Golfgebieden werden parels, dadels en vis uitgevoerd; ingevoerd werden goud, ivoor, edelstenen, keramiek, welriekende olie, graan en textiel. Aan de kust werden allerlei soorten zeilschepen gebouwd, dhows, die je nu nog steeds in het Midden-Oosten ziet. De parelvisserij en de export van parels bleven tot in de twintigste eeuw de belangrijkste economische bezigheid.

In de zestiende en zeventiende eeuw kwamen Portugese en Nederlandse schepen hier, om handel te drijven en elkaar te bestrijden. Maar ze kregen geen voet aan de grond. In 1820 legde Groot-Britannië handelscontacten met de Golfstaten. In 1833 vestigde zich in het nog bijna lege Dubai een grote groep mensen aan de kreek, onder leiding van de Al Maktoum-familie – zij werden de heersers van Dubai, en zijn dat nog steeds. Begin twintigste eeuw groeide Dubai sterk, doordat handelaren uit Iran en Arabische landen zich hier vestigden. Een welvarende periode brak aan; Dubai had de grootste souks van het Arabische continent. Tijdens de economische crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw zakte de parelhandel in, en de teruggang werd nog versterkt doordat in Japan de productie van kunstparels op gang kwam. In de jaren zestig kwamen er veel mensen uit India en Pakistan

in Dubai wonen, zij waren actief in de textielindustrie. In 1966 werd olie gevonden in Dubai: dat betekende een omslagpunt, het land werd snel heel rijk. Tegenwoordig maakt de olie-industrie nog maar 8 % van de inkomsten uit; het meeste geld wordt verdiend met handel en toerisme. In Dubai voltrok zich een eigenaardige kapitalistische combinatie van een autoritaire, conservatieve, Arabische familieclan met westerse multinationals. In 1971 verenigden de Golfstaten zich tot de Verenigde Arabische Emiraten.

Het belang van de haven nam toe. De kreek van Dubai werd uitgebaggerd, in 1972 werd Port Rashid geopend, die in de jaren erna geregeld werd uitgebreid. Ook werd er een kleinere haven gebouwd, de Al Hamriya Port, voor vissersschepen en voor de handel met omliggende landen. In 1980 kwam de haven Jebel Ali klaar, met een groot industrieterrein waar zich duizenden internationale bedrijven vestigden. Hij behoort tot de tien grootste containerhavens van de wereld.

In 1999 werd, in de vorm van een zeilschip, de Burj Al-Arab geopend; het hoogste en duurste hotel van de wereld. In 2008 kwam het hoogste gebouw van de wereld klaar: de Burj Khalifa, 830 meter hoog. In zee werden kunstmatige eilanden gebouwd, in de vorm van de wereldatlas, en een groep eilanden in de vorm van de takken van een palmboom. Niks is te gek. In 2006 kocht Dubai het aloude, befaamde Britse scheepvaartbedrijf P&0. Het werd onderdeel van DPWorld, een van de grootste containerbedrijven van de wereld.

Al die havens, hotels, wolkenkrabbers en futuristische gebouwen worden niet door de rijke, Dubaise bevolking gebouwd, maar door een leger van arbeiders uit India, Pakistan, Bangladesh, Indonesië en Nepal. Zij wonen vaak in barakken op de bouwplaats, of elders, vanwaar ze met busjes worden opgehaald. Ze hebben geen rechten en mogen niet in de supermoderne metrotreinen. Jonge vrouwen uit deze landen werken voor weinig geld als dienstmeisjes en kindermeisjes.